Overdenking: Calvijn over ‘de binnenkamer’

“Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, en uw deur gesloten hebbende, bid uw Vader…”

Op veel plaatsen in de Schrift wordt ons bevolen tot God te bidden of Hem te loven in het openbaar, te midden van een menigte en voor het oog van alle mensen. Wij moeten dat doen, niet alleen om voor anderen van ons geloof en onze dankbaarheid te getuigen, maar ook om hen door ons voorbeeld op te wekken hetzelfde te doen. Christus ontmoedigt ons hier dus niet om dit te doen, maar waarschuwt ons wel om God altijd voor ogen te houden als wij bidden.
Wij moeten de woorden ‘ga in uw binnenkamer’ niet letterlijk opvatten, alsof Christus ons vraagt de aanwezigheid van andere mensen te vermijden, of verklaart dat wij niet op de juiste wijze bidden tenzij we alleen zijn. Hij spreekt in vergelijkende zin als Hij zegt dat wij bij het bidden de beslotenheid moeten zoeken in plaats van te bidden voor een menigte van getuigen.
Het alleen-zijn is inderdaad nuttig voor de gelovigen, en het draagt ertoe bij dat zij hun gebeden en verzuchtingen met een grotere vrijheid voor God kunnen uitstorten wanneer zij zich aan de blikken van anderen onttrekken.

Ons terugtrekken uit het publiek is ook nuttig om een andere reden: dat onze geest vrijer kan zijn en loskomt van alles wat afleidt. Daarom kiest Christus er Zelf ook vaak voor om Zich voor anderen te verbergen en naar een afgelegen plek te gaan om te bidden. Maar het belangrijkste doel van dit vers is om het verlangen naar zelfverheerlijking te corrigeren. Of iemand nu alleen bidt of in de aanwezigheid van anderen, hij zou dezelfde gevoelens moeten hebben als wanneer hij in zijn binnenkamer opgesloten zou zitten en geen andere getuige zou hebben dan God.

Uit: 365 days with Calvin, J.R. Beeke (ed), 2008, Day One Publications, p. 16 juni

1 Comment

Geef een reactie